De eerste duidelijk gedocumenteerde ontdekkingsreizen waren die van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Friesland was een van die Nederlanden, c.q. lage landen bij de zee.
Na de verkennende expedities van de zogenaamde voorcompagnieën begon de VOC in 1602 op structurele wijze het gebied ten oosten van Afrika te bewerken. De VOC bestond uit zes kamers, Amsterdam, Rotterdam, Enkhuizen, Hoorn, Delft en Zeeland (Middelburg), waarvan die van Amsterdam de machtigste was. Friesland en Groningen hadden hier de boot gemist.
Naast de commerciële VOC was een Admiraliteit opgericht die fungeerde als marine. Het filiaal Friesland/Groningen kreeg zijn hoofdzetel in Dokkum, omdat het zowel gunstig lag aan water als strategisch tussen Friesland en de andere noordelijke belanghebbende, Groningen. Deze kreeg uiteindelijk wel een kamer binnen de WIC, gevestigd aan de Munnekeholm in de stad. In de WIC maakten de Friezen Bastiaen Jansz Krol en Pieter Stuyvesant (wiens vader en grootvader uit Dokkum kwamen) naam als bestuurders van Nieuw Amsterdam, het huidige New York.
Net zoals tegenwoordig kapiteins op schepen en vliegtuigen van de marine vaak overstappen naar de commerciële vervoerders, gebeurde dat ook begin 17e eeuw. Je komt dan ook regelmatig mannen tegen die zowel voor de Admiraliteit als de VOC of WIC (opgericht in 1621) werkten. In een document van Varend Personeel van de Admiraliteit Friesland, onderdeel van de publicatie van Sneuper-lid Eimert Smits (FaZn) 'De Friesche Admiraliteit boven water' staat ene Jan Rosegeijn, ook wel Jan Lodewijks of Jan Lodewijs van Rosingyn genoemd. Hij was commies bij de VOC en voer samen met schipper Willem Jans op het jacht het Duyfken op 28 November 1605 uit Bantam met opdracht 'tot het ontdecken van het groote land van Nova-Guinea en anderen onbekende Oost -en Suykerlanden'. Ze bereikten de grote baai aan de Australische Noordkust, welke later de Golf van Carpentaris zou worden genoemd. Langs de kust Zuidwaarts zeilende meenden zij nog steeds Nieuw Guinea aan bakboord te hebben. Het verste punt dat zij bereikt hebben noemden ze Keerweer, liggende op 13 graden 45 min. Zuiderbreedte. In Mei 1606 keerden zij behouden in Bantam terug. Niet voor niets werd in 2006 dan ook uitgebreid gevierd dat er 400 jaar contact tussen Australië en Nederland was. Er werd door de KB ook een mooie (voornamelijk Engelstalige) website voor gemaakt met gedigitaliseerde 17e-eeuwse reisjournalen: Barren Regions.
De opperstuurman van De Eendracht, die in 1616 onder leiding van schipper Dirk Hartogs de Australische kust verkende, was Pieter Doekes van Bil (Het Bildt). De bemanning liet zelfs aan een paal een tinnen bord met inscriptie van hun namen achter, die bewaard is gebleven.
Er waren dus al vroeg diverse Friezen werkzaam bij de VOC.
In 1629 strandde het VOC-schip Batavia op zijn eerste reis op de westkust van Australië, met aan boord de Friese apotheker en onderkoopman Jeronimus Cornelisz. Hij leidde een groot drama in van muiterij, moord en verkrachting, uitvoerig beschreven in de bestseller De Ondergang van de Batavia. Twee bemanningsleden werden later voor straf aan land gezet en mengden zich mogelijk met de lokale aboriginals. Het waren Wouter Loos en Jan Pelgrom de Bije van Bemmel. Ook het Historisch Nieuwsblad bericht over een onderzoek naar de eerste blanken in Australië. Overigens werkte de zwager van Jeronimus in een hoge functie bij de Friese Admiraliteit in Dokkum.
Een andere noorderling, Abel Jans Tasman, die uit het op 25 kilometer van Dokkum liggende Lutjegast kwam, voer in 1642 namens de VOC langs Australië waar hij in ieder geval Van Diemensland (later Tasmanië) en Nieuw Zeeland ontdekte. Het lijkt me zeer waarschijnlijk dat ook hij contacten met de Friese Admiraliteit had en mogelijk zelfs via hen bij de VOC-kamer Amsterdam kwam. En is hij misschien familie van de Dokkumer watergeus Jan Abels ?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten