Vlak voor kerst plofte een dik pak in de brievenbus: de nieuwe
Vrije Fries (nummer 88, 2008) en het blad
Fryslan van het
Koninklijk Fries Genootschap voor Geschiedenis en Cultuur en de
Fryske Akademy, onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (K.N.A.W). Het was vroeg deze keer want
nummer 87 van 2007 ontving ik pas medio mei 2008.
Tot mijn aangename verrassing bevatte de Vrije Fries een groot artikel over de
Friese zeventiende-eeuwse schilderkunst, een onderwerp waar ik
recent op dit blog ook aandacht aan besteedde. Het artikel van Piet Bakker (gebaseerd op zijn proefschrift
Gezicht op Leeuwarden, Schilders in Friesland en de markt voor schilderijen in de Gouden Eeuw) bevestigde dat met name
Lambert Jacobsz (ca.1598-1637) een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Friese schilders speelde. Hij had een uitgebreid netwerk van doopsgezinde relaties, iets wat ik in een ander onderzoek ook constateerde bij doopsgezinde lakenhandelaren, kruidenhandelaren (kruideniers) en apothekers. Nieuw voor mij was de naam van zijn assistent en landschapsschilder
Heere Innes, evenals de Leeuwarder kunstschilders
Petrus Schotanus (1610-1674),
Gerrit de Heer (1606-1670) en
Margareta de Heer (ca. 1603-1665).
Albertina Soepboer behandelt in een Friestalig artikel het oeuvre van de dichteres
Ella Wassenaar, pseudoniem van
Lipkje Post-Beuckens en ook bekend als
Ypk fan der Fear.
Regnerus Steensma neemt de iconografie van de laatmiddeleeuwse Friese priesterzerken onder de loep. Een miskelk op de grafsteen maakt ze herkenbaar als zodanig. Qua datering stammen de 58 stenen uit de periode
1475-1600.
In
'De kwestie Belida, Rectorale problemen in Harlingen (1638-1671)' neemt
Piter van Tuinen (een kenner van de Latijnse scholen in Friesland en zoon van
Sybren van Tuinen, 1913-1993 en burgemeester van Dokkum van 1946-1970) ons mee door de onstuimige levensloop van
Olphardus Henrici Belida en zijn zoon
Bouricius. De telgen uit een Oostfries geslacht konden moeilijk van de fles afblijven en hadden het ook niet zo met het gezag. Stamvader
Olpherd Henrici Belida was in 1592 predikant te Ferwerd maar werd ook al afgezet vanwege drankproblemen. Zijn naamgenoot, kleinzoon en hoofdpersoon van het verhaal werd op 19 december 1616 te Harlingen gedoopt als zoon van
Hendrick Olpherts en
Ytke Hanses Cardinael (de zus van rekenmeester Sybrandt). Hij trouwde op 20 oktober 1639 met
Anna Sibersma en zijn zus
Ymcke Belida trouwde met Anna's neef, de
kunstschilder Johannes Heeres Sibersma (Dokkum 1616-Groningen 1652) op 16 januari 1642. Van Tuinen beschrijft de carriere van Olpherd na zijn opleiding aan de Harlinger Latijnse School en Franeker Academie. Op 22-jarige leeftijd werd hij al rector van de Latijnse School. Hij had een goede relatie met
stadhouder Willem Frederik (zie diens
online dagboeken) die hem steunde maar na diens dood zakte Belida snel af. Hij was betrokken bij talrijke rechtszaken, had allerlei formeel ongeoorloofde bijbaantjes en eindigde zijn leven berooid, ondanks het feit dat hij ook een aantal educatieve publicaties had gedaan.
Van Tuinen vergelijkt Belida met een jaargenoot, de Bolswarder schoolmeesterszoon
Johannes van der Malen (van wie een testament uit 1651 bekend is), die in Dokkum rector was van de Latijnse School (1641-1650) en vanaf 1650 vroedsman en in 1670 burgemeester en dokter.
Er is ook een paralel met de 'woelig rector'
Johannes Hilarides, die in Dokkum conrector was (1681-1699). Deze veroorzaakte veel ophef door als drukker en boekhandelaar in de Dokkumer Hoogstraat
'In de Schoone' een controversieel uithangbord op te hangen met de bijbel (die de mensen op weg naar de kerk zagen) en aan de andere zijde een kaartspel (een ander product van hem), die hij vervolgens met een mat moest afdekken! Dit matje was, slim genoeg, zo licht dat deze bij een klein zuchtje wind al opwaaide. Hij publiceerde hierover in
Phaedrus, Esoopische vertellingen, Dokkum, 1695.
Ook de Dokkumer rector
Hermannus Hachting(ius) werd na zijn rectoraat in 1690 burgemeester.
De burgerlijke glorie van
Atze Nannes Wassenaar (1867-1916) wordt belicht door
Kees Kuiken. De rijke Friese boerenzoon liet in Haren bij Groningen het Huis de Wolf bouwen in de stijl van de belle époque.
Bernhard van Haersma Buma beschrijft de turbulente levensloop van de Sneker hoofdeling
Rienck Bockema (ca 1350-1436), die als Fries strijder en ridder deelnam aan door de Duitse Orde georganiseerde kruistochten tegen Litouwen. Worp van Thabor beschreef dit in zijn kroniek.
Lexicograaf
Anne Dijkstra schrijft over het door Joost Halbertsma samengestelde Friese woordenboek
Lexicon Frisicum.
De archeologische bijdragen in de Vrije Fries van de afgelopen 10 jaar worden door
Ernst Taayke besproken en tenslotte geeft
Otto Knottnerus een recensie van een publicatie van wijlen Benny Siewertsen in een artikel over
Friezen in Denemarken.
In het magazine
Fryslan een interessant verhaal van
Ben Broos over
Gerrit van Loo (ca. 1580-1641), secretaris van Het Bildt (Bil), die veel op reis was met o.a. grietman
Edzard van Burmania. De grietenijsecretaris was gehuwd met
Hiskia Uylenburgh en ontfermde zich samen met haar enkele jaren over zijn schoonzusje
Saskia, de toekomstige vrouw van kunstschilder
Rembrandt.
Meindert Seffinga interviewde de conservator van het Hannemahuis,
Hugo ter Avest en
Gerben Wierda beschrijft de ontdekking in het
17e eeuwse Kerkeboek van Heeg van de hempolder Meerdijck.
Tenslotte brengt
Foppe Kooistra de in 1839 te Hemrik geboren
Sietze Wopkes Wierda onder de aandacht. Hij was in Zuid-Afrika een belangrijk ontwerper van overheidsgebouwen in met name Pretoria.
De Fryske Akademy was druk met publiceren in december want ook het infoblad
Ut de Smidte werd in een gezamenlijk nummer 3/4 online gezet.