Het Jaarboek van het Koninklijk Fries Genootschap voor Geschiedenis en Cultuur en de Fryske Akademy over 2013, De Vrije Fries 93, biedt weer een brede keur aan doorwrochte artikelen.
Het Redactioneel geeft een samenvatting van de artikelen:
Bij het verschijnen van dit jaarboek heeft Fryslân een nieuw Fries Museum in Leeuwarden. Dat leek de redactie een mooie gelegenheid om stil te staan bij een vorige keer dat de opstelling van het Fries Museum grondig op de schop ging, in 1952. In dit jaarboek belicht Henny de Leeuw de museale veranderingen van toen binnen de context van de ideeën die halverwege de twintigste eeuw in de museumwereld leefden over de inrichting van musea.
Het tweede artikel is afkomstig van Leo Verhart en gaat over archeologie en terpen in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is een vervolg op zijn bijdrage in het jaarboek van 2012, waarin onder andere de slechte verhouding tussen het Fries Genootschap en het Leidse Rijksmuseum van Oudheden rond 1900 centraal staat. In dit jaarboek pakt Verhart de draad op bij 1908 toen Albert Egges van Giffen bij het Fries Genootschap in beeld kwam.
Matthijs Gerrits en Hans Mol reconstrueren vervolgens het ontspoorde conflict in het zuidwesten van Fryslân tussen abt Agge Thomaszoon en hoofdeling Ige Galama. Aan het einde van de vijftiende eeuw vochten deze heren en hun achterban een vete uit die achteraf gezien het einde van de zogeheten Friese vrijheid (1498) inluidde.
Met het volgende artikel van Huib Zuidervaart over het verschijnsel ‘boerenprofessor’ maken we een sprong naar de achttiende eeuw. Deze term, door G.A. Wumkes in 1914 geïntroduceerd, is een eigen leven gaan leiden. Zuidervaart relativeert het belang van de ‘autodidacten’, zoals Eise Eisinga, die als boerenprofessoren worden getypeerd. Voor de bestudering van het wetenschappelijke klimaat blijven zij niettemin buitengewoon interessant.
De eeuwenoude angst voor hondsdolheid komt aan de orde in de bijdrage van Minie Baron. Zij laat zien hoe vanaf de achttiende tot het einde van de twintigste eeuw preventie en bestrijding van deze ziekte in Fryslân werden georganiseerd. Daarnaast bespreekt Baron hoe hondsdolheid doorwerkte in de Friese samenleving. Het accent ligt op de jaren van 1850 tot 1925, toen veel werk werd gemaakt van de indamming van rabiës.
In het laatste artikel van dit jaarboek analyseert Bert Looper de wereld van het meubelbedrijf Fristho, dat werd opgericht in 1920 en in Franeker gevestigd was van 1924 tot 1970. Hoewel dit bedrijf halverwege de twintigste eeuw doordrong tot de top van het Nederlandse meubeldesign en ook internationaal furore maakte, is het bij grote publiek momenteel weinig bekend. Looper pleit voor een herwaardering van Fristho, dat door het bekende designblad Goed wonen stelselmatig werd genegeerd en volgens hem daardoor mist in de hedendaagse canon van het meubeldesign. Op de valreep geeft Looper Fristho ook nog een plaats in de huidige discussie over de identiteit van Fryslân.
In de rubriek ‘Bronnen en egodocumenten’ presenteren Truus de Vries en Goffe Jensma de eerste lezing van François HaverSchmidt, gehouden in 1850 voor zijn gymnasiastengezelschap aan het einde van zijn schooltijd in Leeuwarden, onder de titel ‘De Friesche Koningen’. Uit deze lezing blijkt dat HaverSchmidt al op jonge leeftijd vraagtekens plaatste bij de geschiedschrijvers die beweerden dat de Friezen sinds de Romeinse tijd continuïteit kenden als volk. Dit jaarboek bevat verder traditiegetrouw de archeologische kroniek – wederom samengesteld door Ernst Taayke – en het jaarverslag 2012 van het Genootschap.
De titels van de artikelen:
- De nieuwe koers voor het Fries Museum
- Terug naar het land van herkomst 2
- Macht, geweld en monniken
- De Friese boerenprofessor (Ekama)
- Hondsdolheid in Friesland vanaf 1700
- Fries design goes international
- De Friesche Koningen van Francois HaverSchmidt
- Archeologische Kroniek van Ernst Taayke van NAD Nuis
Geen opmerkingen:
Een reactie posten